Alles over de Marter

Het Marterpatroon

In de konijnenstandaard behoort de Marter tot groep 4, kleurpatroon of uitmonstering. Dit Marterpatroon is ontstaan bij fokkers in verschillende landen. Engeland, Frankrijk en Duitsland worden hierbij genoemd. De Duitse fokker Emil Thomsen had als ideaal: het fokken van een konijnenras, met een wildkleurige pels met donkere rugstreep. Deze rugstreep is nog steeds een typisch kenmerk in het Marterpatroon. De rugband moet aan de zijden van het dier langzaam verlopen.

Op foto’s van de eerste marters lijkt deze rugstreep strakker begrenst dan bij de huidige Marters. (Bij de huidige marters zien we in de verharing eveneens tijdelijk een dergelijke strakkere begrenzing.) We zien graag dat de rugband geleidelijk overloopt naar een lichtere kleur op de flanken en doorloopt naar de lichtere borst en buikkleur. Volgens de konijnenstandaard begint deze rugband achter de oren. De koudere ‘uiteinden’ van het dier de zgn. extremiteiten zijn bij de Marter donkerder van kleur. De kleur van het masker op de snuit is donkerder van kleur maar vanaf ooghoogte gaat dit, net als tussen de oren, over in een lichte kleur. Op deze manier ontstaat het bekende Marterkruis. Hier vind u een schets van het Marterpatroon.

De genetische factor die het patroon van de Marter bepaald is in de genetische code terug te vinden als Marterfactor op de zgn. C locus. Wanneer bij Marters deze factor ontbreekt is er sprake van een acromelanische rus of van een albino. Deze acromelanische dieren kennen alleen kleur op de extremiteiten. Aan de kleur op de extremiteiten kan je bij een rus zien of je te maken hebt met een middensepia, blauwe of gele Marter. Deze russen die voorkomen bij de Marter moet men niet verwarren met het specifieke konijnenras met de naam Rus.

Wanneer de Marterfactor slechts eenmaal aanwezig is ontstaan er Marters in de middenkleuren. Deze dieren tref je het meeste aan op tentoonstellingen, maar ze zijn dus niet fokzuiver. Bij de Marters in de middenkleuren komt het marterpatroon met het Marterkruis het meest tot uiting. Het is van belang om deze kleuren ook zo licht mogelijk te fokken maar met voldoende kleur op de extremiteiten. Het is daarom sterk af te raden om telkens midden maal donker te fokken. Dit doet men enkel om de extremiteiten voldoende intensief van kleur te houden. Bij enkel midden maal midden fokken zullen de dieren ook langzaam donkerder worden en wordt het patroon minder sprekend.

TAALNAAM
Nederlands Marterkonijn
EngelsSiamese Sable
DuitsMarderkaninchen
Fransle Lapin Martre/Zibeline

le Sablé des Vosges(geel)

zibeline bleu(blauw)
Noors, Deens en ZweedsZobel/Hermelin
Finssini-, ruskeaSoopeli

Wanneer een Marter tweemaal de Marterfactor bezit is er sprake van een donkere Marter. Bij donkere dieren verloopt de kleur op ¾ van de rug dus pas laag op de zijden van het dier. De kleur loopt hier geleidelijk naar de middenkleuren. Bij een donkergekleurde Marter is het patroon, zeker bij onvoldoende licht, minder goed te zien. Bij donkersepia kleurige dieren is vergeleken de andere marterkleurslagen de nagelkleur het donkerst evenals de kleur van de ogen en de snorharen.