Alles over de Marter

Genetische codes

klik hier voor de tabel met de genetische codes van de drie kleurslagen

A – agouti
De A staat voor wildkleur (agouti), deze dieren hebben onder andere ticking. Bijvoorbeeld Vlaamse Reus konijngrijs. Bij de marter is de kleur zonder ticking, en dus effen. Alle marters dragen aa bij zich, anders is het geen marterkonijn meer.

B – Brown
De b staat voor bruin. Zo heeft een havana bb. Een marter is niet diepdonkerbruin en heeft minstens 1 hoofdletter B. Een marter zal niet snel Bb bij zich dragen (heterozygoot zijn). Omdat deze niet snel gekruist zal worden met een diepdonkerbruin dier zoals een havana. Een marter zal dus hoogstwaarschijnlijk geen bruin bij zich dragen. Een middenbruin marter bestaat officieel dus niet, dit is een middensepia marter!

C – color
Op de C-locus ligt de albinoreeks, hoe lager in de reeks, hoe lichter van kleur het dier is. Deze factor bepaalt de kleuruiting :

C – volledig gekleurd
De hoofdletter C staat voor volledig gekleurd. Dit allel is dominant over al de volgende factoren. Bijvoorbeeld de thuringer, deze heeft minimaal een C nodig om volledig gekleurd te zijn.

cchi – chinchillafactor of geelbelettingsfactor
Deze factor belet het geel, zo heeft een sallander dezelfde genetische code als de thuringer, maar dan met de geelbelettingsfactor.

Nu volgen de allelen die van belang zijn voor de marter binnen de albinoreeks. Hierin vererft de marter intermediair. Deze factoren voor de marter zou je ‘patroonfactoren’ kunnen noemen. Ze bepalen of het patroon donker, midden of licht (rus) is. Deze hebben geen invloed op de zgn. ‘kleurfactoren’.

cm – marterfactor
Bepaalt of het dier een marterpatroon heeft. Een donkere marter heeft deze factor 2 x, dus cm cm. Dit is het geval bij een donkersepia marter of een donkerblauw marter.

ch of cn – rusfactor
Een ruskleurig dier heeft deze factor 2x, dus chch (of cncn). De echte rus is trouwens opgenomen in groep 2 bij de tekeningrassen, vanwege de scherpe tekening die de rus op zijn extremiteiten heeft. De californian staat wel in groep 4 bij de kleurpatroon/uitmonstering rassen, net als de marter. Een rus geboren uit een midden marter noemt men ook wel acromelanische rus of valse rus. Ook een acromelanische rus heeft een bepaalde kleur op de extremiteiten. Bijvoorbeeld sepiamarter of geelmarter. Het is dus een lichte marter met enkel kleur op de extremiteiten.

c – albinofactor
Albino is de lichtste kleur uit de naar hem genoemde reeks. Denk hierbij aan een rex wit, satijn ivoor of pool roodoog. Een midden marter heeft 1x de marterfactor en 1x de rus of albinofactor, dus cmcn of cmc. Bijvoorbeeeld een middensepia - , middenblauw - of middengeel marter.




Nu volgen de allelen die van belang zijn voor de kleur van de marter. Deze factoren voor de marter zou je ‘kleurfactoren’ kunnen noemen. Ze bepalen of de kleur sepia, geel of blauw zijn. Ook een mix tussen geel en blauw is mogelijk (zie afbeelding) en is fokzuiver.

D – dilute
De d staat voor een verdunde kleur, dilute. Een blauw dier heeft dd en de kleur is dus sterk verdund. Een sepia konijn heeft een diepe kleur, Dense, en heeft minimaal 1 hoofdletter D.

E – allict
Deze zwart-regelaar bepaalt hoeveel zwart het dier heeft. Een sepia heeft minimaal 1 hoofdletter E en heeft dus meer zwart dan een geel dier die ee heeft. De intensiteit van beide dieren is hetzelfde. De intensiteit word geregeld door de kleur te verdunnen (zie D - dilute).

Overzichtelijk rijtje:
D_E_ sepia
D_ee geel
ddE_ blauw

Ook een combinatie van dd en ee is mogelijk, dit dier is dan geel/blauw kleurig.

ddee isabella (N.E. bij de marter)

In Duitsland en hebben ze de kleurslagen in 2 verschillende rassen verdeeld.

Marder (en ook de zwaardere Großmarder) Men kent binnen de groep marders de sepiakleurige dieren en de blauwkleurige dieren, deze dieren hebben beide hoofdletter E maar verschillen in de verdunningsfactor. Een blauw dier is een verdund sepiakleurig dier en beide behoren daarom tot een groep: der Marder.

Siam Verder kent men het ras siam (onze gele marter) welke ee bezit. Deze dieren hebben een minder grote hoeveelheid zwart. Dieren met ee die minimaal een grote D bezitten noemen wij geel, maar soms ook siamees. In Duitsland noemen ze deze dieren Siam gelb. Als je deze dieren verdund (dd) krijg je dus Siam blau met dus de genetische code ddee. De bij ons niet erkende isabellakleurige dieren. De term siamees is eigenlijk onjuist omdat deze dieren dan blauwe ogen zouden moeten hebben.

De verdeling is wel beter als je kijkt naar de genetische code, maar wij kennen het dus als één ras. In België spreekt men sinds 2010 over siamees blauw en siamees bruin. Men deelt de dieren dus in naar een groep met veel zwart, dit kan verdund of onverdund zijn. De andere groep zijn de dieren met weinig zwart ook weer verdund of onverdund.


Voor toepassingen van de genetische codes ga je naar erfelijkheid